De productie van laken

In elk geschiedenisboek over de geschiedenis van Vlaanderen in de middeleeuwen leest men het wel : de grote oorsprong van de welvaart en rijkdom in het graafschap was de lakenproductie. Het Vlaamse laken was het beste ter wereld en werd naar alle uithoeken van de wereld geëxporteerd. Maar wat was dat laken nu precies, en hoe werd het gemaakt?

Wol

Kort samengevat is laken eigenlijk niets anders dan een weefsel van wol dat diverse bewerkingen ondergaan heeft om er een luxetextiel van hoge kwaliteit van te maken. Uiteindelijk is het een effen of gestreept weefsel met een vervilt oppervlak. Met andere woorden, het heeft eigenlijk bitter weinig te maken met de moderne betekenis van lakens die op een bed te vinden zijn!

Om die hoge kwaliteit te kunnen bereiken vergt dat een nauwgezette samenwerking tussen een groot aantal gespecialiseerde ambachtslieden en het aanwenden van heel wat verschillende technieken.

Basisgrondstof is steeds wol. Rond 1300 werd het leeuwendeel van de benodigde wol reeds ingevoerd uit Engeland. Het was voor het grootste deel wol van volwassen witte schapen die in de lente geschoren werden. Die geschoren vacht werd dan gezuiverd en gewassen om vuil te verwijderen. Daarna werd de wol gekamd zodat de vezels mooi parallel liggen en enigszins op lengte konden geselecteerd worden.

Het spinnen van de wol om weefdraden te produceren blijkt uitsluitend door vrouwen te zijn verricht. Dat gebeurde met behulp van een spinspoel, eigenlijk niet meer dan een stokje met een vliegwiel. De spinster liet dat met de ene hand draaien en voerde met de andere hand de vezels aan. Het spinnewiel stond tijdens onze late 13de eeuw nog in zijn prille kinderschoenen en werd nauwelijks gebruikt. Garen dat ging dienen als schering of kettingdraden was over het algemeen sterker gesponnen dan de inslagdraden.

Weven

Het meest gebruikte weefgetouw in onze streek in de late dertiende eeuw was de verticale weefstoel met trappers. De trappers dienen om één of meer schachten naar boven te bewegen waardoor de lagen van de schering opengetrokken worden en de schietspoel met de inslag erdoor kan geworpen worden. Het eenvoudigste weefsel is een effenbinding, waar slechts twee schachten voor gebruikt worden. Voor keperbindingen zijn meer schachten nodig.

Eenvoudig weefgetouw

Weefgetouw met twee trappers, dus enkel
geschikt voor het weven van een effenbinding.

In Vlaanderen werd laken meestal tussen twee en drie el breed geweven. Een el is ongeveer 70 cm. De lengte van een weefsel werd door de ambachtsorganisaties gereglementeerd om uniforme weefsels te bekomen.

Vollen

Weefsel van wol is tamelijk ruw en de weefdraden zijn nog zeer duidelijk te zien. Het "wegwerken" van het uitzicht van de weefdraden door het oppervlak te vervilten resulteert uiteindelijk in laken. Hiervoor zorgden de volders. Eerst werd het weefsel gewassen en gespoeld. Daarna spande men het in een kader en bewerkte men het met kaardebollen. Dat zijn de zaadbollen van een plant waarop weerhaakjes zitten, waarmee vezels uit het weefsel kunnen getrokken worden.

En dan kon het eigenlijke vollen gebeuren. Daarvoor dompelde men het weefsel onder in speciale kuipen die gevuld waren met water, vollersaarde, urine, vet, zeep en dies meer. Dan begon men er uren aan een stuk op te trappelen. Hierdoor begint wol samen te klitten en te krimpen. Twee arbeiders hadden een tweetal dagen nodig om een stuk laken te vollen aan een kant. Het proces werd herhaald voor de andere kant.

Afwerken

Na het vollen zitten er op beide oppervlakken van het laken heel wat wolpluizen. Men spreidde het laken dan uit over een tafel en schoor die pluizen er af. Dat werd gedaan door het ambacht van de scheerders. Daarna werd het laken bevochtigd en opgespannen, zodat het nog een beetje kon uitrekken. En ten slotte werd het geperst, voorzien van een zegel en opgevouwen.

Verven

Wol kan geverfd worden in de vacht, na het spinnen, of na het weven. Het beste resultaat en de diepste kleuren bekwam men indien er geverfd werd voordat er geweven werd. Dan is men immers zeker dat de kleur goed in alle vezels doorgedrongen was.

De kleuren zelf hadden bijna allen een plantaardige oorsprong. Wede voor blauw, meekrap voor rood, wouw en verversbrem voor geel, walnootdoppen voor bruin. Soms werd er ook kermes, afkomstig van een insect, gebruikt voor helder rood. Groen bekwam men door achtereenvolgens blauw en geel te verven. Zwart door bruin en/of blauw gevolgd door rood. Witte lakens werden gebleekt.

Plantaardige kleuren

De drie belangrijkste planten om kleuren te bekomen

Controle

Elk van de bovengenoemde bewerkingsstappen was streng gereglementeerd. De diverse ambachten controleerden niet alleen op de techniek, maar ook op de werkomstandigheden en de lonen die uitbetaald werden. De grondstoffen en de afgewerkte producten in de lakennijverheid bleven steeds de eigendom van de koopman- lakenhandelaar die de arbeiders een stuk- of dagloon uitbetaalde.

einde

Meer info over de productie van laken kan u o.a. terug vinden in :
F. SORBER, The making of cloth. State of the art technology in the Middle Ages, in M. DEWILDE (red.), Ypres and the Medieval Cloth Industry in Flanders, Asse-Zellik, 1998.
H. DE POERCK, La Draperie Médiévale en Flandre et en Artois, Brugge, 1951.