Waar handel gedreven wordt moet ook betaald worden. In de vroege middeleeuwen gebeurde dit meestal via ruilhandel. Men onderhandelde over de waarde van handelsgoederen tot men een akkoord bekwam om een bepaald aantal van een specifiek goed uit te wisselen tegen een bepaald aantal van een ander soort goed. Voor de plaatselijke economie op het platteland en de regionale markten was dit rond 1302 nog steeds een veel voorkomende vorm van handel drijven. In de steden was dat anders.
Het concept om met munten van een bepaalde waarde transacties uit te voeren was in onze streken reeds bekend van rond het begin van onze jaartelling. Het was dus zeker geen nieuwigheid, maar pas in de 13de eeuw begint het gebruik van muntgeld toe te nemen. Vooral in de steden werden de handwerklieden niet meer in natura (voedsel, kledij, onderdak,...) betaald, maar in muntgeld, zogenaamde "klinkende munt". Zij hadden trouwens zelf anders ook geen mogelijkheid om andere goederen te kunnen aankopen, aangezien hun eigen tegenruil aanbod te beperkt zou zijn. Hetzelfde gold voor ambtenaren, soldaten, enzovoort...
Munten werden in de middeleeuwen voornamelijk uit het metaal zilver geslagen. Gouden munten kwamen ook wel voor, maar niet als dagelijkse betaalmunt. Om munten te slaan nam men oorspronkelijk een pond zilver en daaruit sloeg men dan 240 munten. Die munten heetten penningen, of deniers. Die penning is dus de normale fysieke klinkende munt. In Vlaanderen waren dat in de 13de eeuw zilveren muntjes van net iets meer dan een centimeter in doorsnede en nog geen halve gram in gewicht.
Een denier uit Brugge. Ook bekend als mijt of maille.
Deze zilveren munt is 11 mm in diameter en weegt iets minder dan een halve gram.
Naast die klinkende munt dient er voor de middeleeuwen ook rekening gehouden te worden met "rekenmunten". De basis van de rekenmunt is over het algemeen het Pond. Hier is het woord "pond" vanuit oorsprong de gewichtsmaat, namelijk een pond zilver. Maar aan het einde van de 13de eeuw werd er overal al lang geen volledig pond in zilvergewicht gebruikt om een pond munten te slaan.
Dus een pond in het kader van de rekenmunt heeft niets meer met gewicht te maken. Het pond was ook geen klinkende munt, maar werd enkel als rekeneenheid gebruikt om een hoeveelheid klinkende munten te kunnen waarderen en daarmee dan verder te kunnen rekenen. 240 penningen vertegenwoordigden een pond. Naast het pond werd er ook nog de Schelling als rekenmunt gebruikt, waarin dan weer 12 penningen zaten.
In Vlaanderen waren verschillende munten in omloop. Klinkende munten verschilden meestal sterk tussen verschillende streken. Naast de eigen Vlaamse deniers, die in opdracht van de graaf van Vlaanderen werden geslagen, vond men er in de handelssteden munten terug van Frankrijk (zowel pond parisis als pond tournois), Engeland (pond sterling) en de ons omringende gebieden tot ver daar buiten. Al die verschillende munten waren niet één op één uitwisselbaar. Een pond werd immers niet op alle plaatsen exact evenveel gewaardeerd, en de verschillende klinkende munten verschilden te veel in zilvergehalte en gewicht. Om de overeenkomstige waarden te bepalen in wisselkantoren vergeleek men dus net dat zilvergehalte en gewicht.
Links een Denier Tournois. Rechts een Denier Parisis.
Deze munten van biljoen meten ongeveer 18 mm en wegen per stuk net geen gram.
In Vlaanderen werd op vele plaatsen munt geslagen. Onder andere in Aalst, Brugge, Dendermonde, Gent, Ieper, Kortrijk, Tielt en Lille (Rijsel). Het kunnen slaan van munten was in de middeleeuwen een manier voor een feodale heer om zijn prestige te kunnen verhogen. Hij diende immers een aardige voorraad zilver te kunnen verzamelen om voldoende munten te slaan. En vooral: hij verdiende daar ook veel geld mee, want de geslagen munt werd altijd meer gewaardeerd dan het metaal waaruit hij gemaakt werd. Daarom begon men met het zilvergehalte van de munten te verminderen.
De Franse koning Filips de Schone overdreef daarmee. In veel van zijn munten werd zodanig veel koper en tin aan het zilver toegevoegd dat de munten zwart begonnen te oxideren. Maar hij eiste daarbij dat voor die munten de volledige zilverwaarde werd toegepast. De legering van dergelijke munten met weinig zilver noemt men een biljoenlegering (in het Frans en Engels bekend als billon). Zij konden soms tot minder dan 30 procent zilver bevatten!
Voor de handelaars die dikwijls in internationale transacties betrokken waren en daarbij meestal goederen verhandelden in grotere hoeveelheden, waren de standaard penningen meestal niet toereikend om in hun behoeften te kunnen voorzien. Daarom werden in de 13de eeuw nieuwe munten in omloop gebracht met een hogere waarde dan de klassieke penning. Dat ontstond eerst in Frankrijk waar de Groot werd uitgebracht. Een groot kwam meestal overeen met 12 penningen, en werd zo dus de fysieke klinkende munt versie van de rekenmunt schelling.
Een Gros Tournois.
Deze munt meet 24 mm en weegt ongeveer 4,1 gram.
In Vlaanderen werden in de late 13de eeuw eerst sterlingen en dubbel-sterlingen geslagen. De Vlaamse sterling was een imitatie van de Engelse sterling en was 4 penningen waard. De dubbel-sterling was dus 8 penningen waard. Groten werden in Vlaanderen pas na de Guldensporenslag geslagen.
Een zilveren Sterling van Gwijde van Dampierre, geslagen in Aalst.
Deze munt meet 20 mm en weegt ongeveer 1,4 gram.
Betalingen in internationale context gebeurden meestal in het Latijn, of het Frans. In ieder geval waren de contacten met anderstaligen uiteraard legio.
Rekenmunten | Klinkende munten | |||
Pond | Schelling | Groot | Penning | |
---|---|---|---|---|
Sym. | £ (lb.) | ß (s.) | δ (d.) | |
Lat. | Libra | Solidus | Denarius | |
FR | Livre | Sou | Gros | Denier |
EN | Pound | Shilling | Groat | Penny |
DE | Pfund | Schilling | Groschen | Pfennig |
IT | Lira | Soldo | Grosso | Denaro |
In deze tabel is de klinkende munt Groot de vreemde eend in de bijt. In verschillende regio's was deze bijlange niet steeds gelijk aan 12 penningen, maar soms slechts 4 of 8 penningen. Andere divergenties kwamen later ook voor bij de rekenmunten schellingen en ponden, en werden er nog andere klinkende munten bij gecreëerd. Verwarring alom dus...
Italiaanse bankiers
Bovenaan wordt geld geteld en in een verterkte kist bewaard.
Onderaan wordt de boekhouding bijgehouden en melden schuldenaars en schuldeisers zich aan.
De late 13de eeuw bracht de geboorte van de wisselbrief, een papieren instrument om geld over te brengen en betalingen te verrichten. Verschillende voornamelijk Italiaanse bankiersverenigingen mengden zich in de financiering van handel en oorlog in onze streken. Met een wisselbrief kon iemand geld storten in een kantoor van de bank in bijvoorbeeld Firenze en het geld weer uitbetaald krijgen in het kantoor van Brugge, minus de intrest en kosten die de bank aanrekent.
Meer info over de munten in Vlaanderen kan u o.a. terug vinden in :
A. HAECK, De munten van de graven van Vlaanderen, Brussel, 1973
W. GEETS, Rekenmunt en klinkende munt in de zuidelijke Nederlanden, Bonheiden, 2014